Fioretti College Veghel

Oefenen tekstverbanden en signaalwoorden

Lezen & Woordenschat H3+H4
Wat weten we van
tekstverbanden en signaalwoorden
figuurlijk taalgebruik
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lezen & Woordenschat H3+H4
Wat weten we van
tekstverbanden en signaalwoorden
figuurlijk taalgebruik

Slide 1 - Slide

Kies het goede antwoord.

Tekstverbanden...
A
...geven alinea's aan
B
...geven het doel van een tekst aan
C
...geven aan wat alinea's en zinnen met elkaar te maken hebben
D
...geven aan wat voor soort tekst het is

Slide 2 - Quiz

Ik ga graag op vakantie naar warme landen, zoals Spanje, Brazilië, Mexico en Curaçao.
A
Tekstverband = tegenstelling
B
Tekstverband = voorbeeld
C
Tekstverband = opsomming
D
Tekstverband = oorzaak-gevolg

Slide 3 - Quiz

Veel meiden willen naar het optreden van Ariana Grande, maar er zijn maar een beperkt aantal kaarten te koop.
A
Tekstverband = tegenstelling
B
Tekstverband = voorbeeld
C
Tekstverband = opsomming
D
Tekstverband = oorzaak-gevolg

Slide 4 - Quiz

Voor het maken van cupcakes heb je nodig: boter, meel, suiker, eieren en melk.
A
Tekstverband = tegenstelling
B
Tekstverband = voorbeeld
C
Tekstverband = opsomming
D
Tekstverband = oorzaak-gevolg

Slide 5 - Quiz

Weet je nog?

'Denk aan' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming
D
oorzaak-gevolg

Slide 6 - Quiz

Weet je nog?

'Toch' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming
D
oorzaak-gevolg

Slide 7 - Quiz

Weet je nog?

'zodat' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming
D
oorzaak-gevolg

Slide 8 - Quiz

Weet je nog?

'Tevens' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming
D
oorzaak-gevolg

Slide 9 - Quiz

Weet je nog?

'Bovendien' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming
D
oorzaak-gevolg

Slide 10 - Quiz

Weet je nog?

'Zo' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming
D
oorzaak-gevolg

Slide 11 - Quiz

Weet je nog?

'daardoor' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming
D
oorzaak-gevolg

Slide 12 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor een opsomming
A
Bovendien
B
Ook
C
Echter
D
En

Slide 13 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor een tegenstelling?
A
zoals
B
maar
C
tegenover
D
daarentegen

Slide 14 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'oorzaak-gevolg'?
A
daardoor
B
doordat
C
denk aan
D
waardoor

Slide 15 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor een voorbeeld?


A
zoals
B
echter
C
Bijvoorbeeld
D
Neem nou

Slide 16 - Quiz

Toets hoofdstuk 3 Lezen
3 Basis




Verbanden en signaalwoorden:
- opsomming
- tegenstelling
- voorbeeld

Slide 17 - Slide

Wat voor tussenkopje zou je boven alinea 6 kunnen zetten?

Slide 18 - Open question

Toets hoofdstuk 3 Lezen
3 Basis




Verbanden en signaalwoorden:
- opsomming
- tegenstelling
- voorbeeld

Slide 19 - Slide

Aan welk woord herken je de tegenstelling in alinea 6?

Slide 20 - Open question

WOORDENSCHAT

Slide 21 - Slide

Wat betekent 'aanpassen'?
A
iets niet meer kopen
B
vervangen door
C
veranderen om iets beter te maken
D
klaar maken

Slide 22 - Quiz

Wat betekent 'de consument'?
A
gebruiker
B
producent
C
gebruiken
D
produceren

Slide 23 - Quiz

Wat betekent 'heisa'?
A
goed opletten
B
grote ophef over iets dat erg meevalt
C
niet overdrijven
D
gedoe

Slide 24 - Quiz

Wat betekent 'boycotten'?
A
goed opletten
B
iets niet meer kopen
C
niet overdrijven
D
grote ophef over iets dat erg meevalt

Slide 25 - Quiz

Wat betekent 'iemand uit de tent lokken'?
A
iemand niet begrijpen
B
iemand overhalen iets te doen of te zeggen
C
samenzwering
D
er is met iedereen wel wat

Slide 26 - Quiz

Wat betekent 'de delegatie'?
A
bijzondere opdracht
B
een goede actie/daad
C
de liefhebbers
D
een groep mensen die namens een grotere groep komt

Slide 27 - Quiz

Bij welk woord uit de uitdrukking zoek je in het woordenboek de betekenis op?

Slide 28 - Slide

met het verkeerde been uit bed stappen
A
verkeerde
B
been
C
bed
D
stappen

Slide 29 - Quiz

het nieuws ging rond als een lopend vuurtje
A
nieuws
B
rond
C
lopend
D
vuur(tje)

Slide 30 - Quiz

Welk spreekwoord past bij de zin: 
‘Mijn oma vindt het vreemd dat aardbeien nu het hele jaar door in de supermarkt te koop zijn, terwijl het toch echt seizoensfruit is’? 

Slide 31 - Slide

‘Mijn oma vindt het vreemd dat aardbeien nu het hele jaar door in de supermarkt te koop zijn, terwijl het toch echt seizoensfruit is’?
A
alle gekheid op een stokje
B
een gek kan meer vragen dan tien wijzen kunnen beantwoorden
C
het is van de gekke
D
iedere gek heeft zijn gebrek

Slide 32 - Quiz

‘Op feestjes kleedt zij zich in de meest bijzondere outfits; zij schaamt zich nergens voor’?
A
dat is te gek om los te lopen
B
iedere gek heeft zijn gebrek
C
iemand voor de gek houden
D
zij is zo gek als een deur

Slide 33 - Quiz

‘Waarom foppen we elkaar op 1 april?’
A
dat is te gek om los te lopen
B
hij is zo gek als een deur
C
iemand voor de gek houden
D
voor gek staan

Slide 34 - Quiz